Van Leiden naar de kolonie Weldadigheid in Drenthe.
Hendrik MARTIJN, van beroep lakenwever, sjouwer, arbeider, schrobbelaar, kolonist, geboren te Leiden, gedoopt (Hervormd) op zondag 17 maart 1793 te Leiden, Hooglandsche kerk, overleden op donderdag 13 maart 1873 om 04.00 uur te Leiden, in de Kaarsenmakersstraat op 79-jarige leeftijd. Van het overlijden is aangifte gedaan op 13-03-1873 door Samuel Koppeschaar, oud 76 jaar, zonder beroep, wonende te Leiden in de Kaarsenmakersstraat en Fredrik Moonen, oud 60 jaar, zonder beroep, wonende te Leiden, in de Kaarsenmakersstraat, beide bekende van de overledene. Is analfabeet.
Zoon van Michiel MARTIJN, van beroep opperman en Fijtje (Sophia) THOMASSEN.
Hendrik MARTIJN, van beroep lakenwever, sjouwer, arbeider, schrobbelaar, kolonist, geboren te Leiden, gedoopt (Hervormd) op zondag 17 maart 1793 te Leiden, Hooglandsche kerk, overleden op donderdag 13 maart 1873 om 04.00 uur te Leiden, in de Kaarsenmakersstraat op 79-jarige leeftijd. Van het overlijden is aangifte gedaan op 13-03-1873 door Samuel Koppeschaar, oud 76 jaar, zonder beroep, wonende te Leiden in de Kaarsenmakersstraat en Fredrik Moonen, oud 60 jaar, zonder beroep, wonende te Leiden, in de Kaarsenmakersstraat, beide bekende van de overledene. Is analfabeet.
Zoon van Michiel MARTIJN, van beroep opperman en Fijtje (Sophia) THOMASSEN.
Gehuwd op 21-jarige
leeftijd op vrijdag 24 juni 1814 te Leiden (getuige(n): Nicolaas Stiva, oud 22 jaar, Lakenmaker, wonende op de
Uiterstegracht, Jacobus van den Ouneele, oud 64 jaar, sjouwer, wonende in de Baatstraat,
Hendrik van den Ouneele, oud 26 jaar, sjouwer, wonende in de Baatstraat en
Jacobus Lefebre, verkoper van naalden en spellen, wonende op de Hogewoerd,
welke na gedane voorlezing, benevens de contracterende partijen hebben
verklaard niet te kunnen schrijven) met Maria BLANSJAAR (BLANSCHAERT), 24 jaar oud, van beroep
spinster, arbeidster, geboren op zaterdag 24 april 1790
te Leiden, gedoopt op maandag 26 april 1790 te Leiden, overleden op maandag 9 januari 1865 om 11.00
uur te Steenwijkerwold, in de kolonie Willemsoord op 74-jarige
leeftijd. Van het overlijden is aangifte gedaan op 11-06-1865 door Petrus Constantinus
van Rijp, oud 68 jaar, zonder beroep en Leendert den Ouden, oud 27 jaar, van
beroep arbeider, beide wonende in Steenwijkerwold. Is
analfabeet, dochter van Karel BLANSJAAR (BLANSCHAERT), van beroep
lakenwever,
en Johanna LEFEBRE.
Uit dit huwelijk:
Uit dit huwelijk:
1. Machiel MARTIJN
2. Anna MARTIJN
3. Maria MARTIJN
4. Johanna MARTIJN
5. Hendrik MARTIJN .
6. Sophia MARTIJN
7. Karel MARTIJN
8. Maria MARTIJN
9. Willem MARTIJN
De familie Martijn is opgezonden naar Drenthe naar de (Maatschappij van Weldadigheid).
Registers
Men kan zich de bevolkingsadministratie van de Maatschappij van Weldadigheid het best voorstellen als een lange rij bevolkings- of inschrijvingsregisters naast elkaar. Eén groot register, waar alle bewoners van de Maatschappij samen in staan, bestaat niet.
De bewoners van de Maatschappij waren in categorieën ingedeeld, zoals onder meer kolonistengezinnen, wezen, vondelingen, bedelaars en veteranen. Elke groep had zijn eigen register. Zodoende werd men in het bevolkingsregister ingeschreven van de categorie waartoe men volgens de maatstaven van de Maatschappij behoorde.
In het inschrijvingsregister voor veroordeelde bedelaars en vrijwilligers vinden we de familie Martijn terug. [archief Rijkswerkinrichting Veenhuizen en Ommerschans inv. nr. 424 deel CDE fiche 4+]
Maatschappij van Weldadigheid
Bedelaarskolonie de Ommerschans kwam voort uit een initiatief van generaal Johannes van den Bosch (1780-1844). Hij richtte in 1818 de Maatschappij van Weldadigheid op, om de armoedige volksklasse van Nederland te helpen door "arbeid, onderwijs en onderhoud te verstrekken en hen tot hogere beschaving, verlichting en weldadigheid op te heffen". Hij stichtte landbouwkoloniën in afgelegen gebieden in Oost-Nederland om armen te werk te stellen.
Voor de probleemgevallen afkomstig uit de zogenoemde vrije kolonies richtte de Maatschappij in 1819 een strafkolonie in bij de voormalige Ommerschans, in 1822 gevolgd door Veenhuizen. Daarnaast werd in de Ommerschans in 1820 een bedelaarsgesticht geopend in de vorm van een kazerne van 120 bij 120 meter. Het immense gebouw bood plaats aan duizend kolonisten, waarbij (al dan niet getrouwde) mannen en vrouwen strikt van elkaar gescheiden werden. Later breidde de Ommerschans uit tot 2.000 bewoners. De paupers konden door hard te werken hun vrijheid terugverdienen. Ze ontgonnen het land, dat vervolgens aan succesvolle kolonisten uit de vrije koloniën in pacht werd gegeven.
Zo kwamen er zeventien boerenbedrijven in de omgeving tot stand. Naast ontginningswerkzaamheden was er fabrieksarbeid te verrichten. De Ommerschans telde onder meer een spinnerij, kleermakerij, schoenmakerij, touwslagerij en manden- en klompenmakerij.
"Wie niet werkt, zal niet eten"
In de praktijk bleek het stelsel moeizaam te functioneren. Eenmaal in de kolonie was de weg terug naar de maatschappij voor velen een hopeloze onderneming. Het werk was loodzwaar, de verdiensten minimaal, het rantsoen gebrekkig en de medische situatie uiterst belabberd. Het basisprincipe "wie niet werkt, zal niet eten" werd tamelijk letterlijk nagevolgd.
Zieken en zwakken moesten het stellen met één warme maaltijd per dag. Het sterftecijfer op de schans bedroeg meer dan 50 op de duizend inwoners. Tientallen mensen zaten onschuldig in de kolonie gevangen, omdat ze ten onrechte voor bedelaar waren aangezien. Pas vanaf 1843 was een rechterlijke veroordeling voor verwijzing naar de bedelaarskolonie noodzakelijk.
Gebrek aan perspectief
De erbarmelijke situatie was de Maatschappij van Weldadigheid slechts ten dele aan te rekenen. Lokale overheden en regionale tuchthuizen stuurden massaal invalide bewoners naar Ommen, die niet in staat waren te werken. Vanaf 1827 gold de Ommerschans formeel ook als verpleeginstelling. Meer dan 60% van de populatie was (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt. De Ommerschans werd een vergaarbak voor iedereen die in de samenleving niet kon meekomen.
Voor de vrijgelaten bewoners was er intussen weinig perspectief op werk en inkomen, zodat velen na verloop van tijd terugkeerden. Uiteindelijk nam het Rijk in 1859, na aanhoudende financiële problemen, het beheer van de Maatschappij van Weldadigheid over. De kolonie werd in 1890 definitief ontmanteld. Aan de rand van het gebied ging men met een opvoedingsgesticht voor ontspoorde jongens verder, een voorloper van de huidige TBS-instelling Veldzicht in Balkbrug. Ironisch genoeg is het kerkhof vrijwel het enige wat van de Ommerschans resteert. Hier liggen ruim 5.400 kolonisten onder vermelding van hun registratienummer begraven. De dodenakker vormt het tastbare bewijs dat de experimentele bedelaarskolonie op een mislukking was uitgelopen.
In de praktijk bleek het stelsel moeizaam te functioneren. Eenmaal in de kolonie was de weg terug naar de maatschappij voor velen een hopeloze onderneming. Het werk was loodzwaar, de verdiensten minimaal, het rantsoen gebrekkig en de medische situatie uiterst belabberd. Het basisprincipe "wie niet werkt, zal niet eten" werd tamelijk letterlijk nagevolgd.
Zieken en zwakken moesten het stellen met één warme maaltijd per dag. Het sterftecijfer op de schans bedroeg meer dan 50 op de duizend inwoners. Tientallen mensen zaten onschuldig in de kolonie gevangen, omdat ze ten onrechte voor bedelaar waren aangezien. Pas vanaf 1843 was een rechterlijke veroordeling voor verwijzing naar de bedelaarskolonie noodzakelijk.
Gebrek aan perspectief
De erbarmelijke situatie was de Maatschappij van Weldadigheid slechts ten dele aan te rekenen. Lokale overheden en regionale tuchthuizen stuurden massaal invalide bewoners naar Ommen, die niet in staat waren te werken. Vanaf 1827 gold de Ommerschans formeel ook als verpleeginstelling. Meer dan 60% van de populatie was (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt. De Ommerschans werd een vergaarbak voor iedereen die in de samenleving niet kon meekomen.
Voor de vrijgelaten bewoners was er intussen weinig perspectief op werk en inkomen, zodat velen na verloop van tijd terugkeerden. Uiteindelijk nam het Rijk in 1859, na aanhoudende financiële problemen, het beheer van de Maatschappij van Weldadigheid over. De kolonie werd in 1890 definitief ontmanteld. Aan de rand van het gebied ging men met een opvoedingsgesticht voor ontspoorde jongens verder, een voorloper van de huidige TBS-instelling Veldzicht in Balkbrug. Ironisch genoeg is het kerkhof vrijwel het enige wat van de Ommerschans resteert. Hier liggen ruim 5.400 kolonisten onder vermelding van hun registratienummer begraven. De dodenakker vormt het tastbare bewijs dat de experimentele bedelaarskolonie op een mislukking was uitgelopen.
Inschrijvingen in het register van Veenhuizen
De familie Martijn is op 19 februari 1826 ingeschreven. Hendrik Martijn is onder nummer 1906 ingeschreven. Maria Blansjaar is onder nummer 1907 ingeschreven.
Hendrik Martijn, geboren 13-03-1793
|
Maria Blansjaar, geboren
24-04-1790
|
Overleden: nee
Kinderen: 4 Opzending: 19-02-1826 Desertie: nee Burg.staat: G Gebroken gezin : Naar: Veenhuizen Straf: 0 Leger: Ja Geloof: Stamboeknr: 706 Ontslagen: 22-01-1831 Staat opzending: |
Overleden: nee
Kinderen: 4 Opzending: 19-02-1826 Desertie: nee Burg.staat: G Gebroken gezin: Naar: Veenhuizen Straf: 0 Leger: nee Geloof: Stamboeknr: 707 Ontslagen: 27-06-1833 Staat opzending: |
In
het inschrijvingsregister wordt ook een signalement bijgehouden.
Hendrik Martijn
|
Maria Blansjaar
|
Lang: 5 Voet 2 duim
Aangezicht: lang Voorhoofd: rond Ogen: bruin Neus: ordinair (normaal) Mond: idem Kin: breed Haar: donkerbruin Wenkbrauwen: idem Merkbare tekenen: een hart getatoeëerd op de linker arm |
Lang: 5 Voet
Aangezicht: rond Voorhoofd: rond Ogen: blauw Neus: ordinair (normaal) Mond: idem Kin: rond Haar: lichtbruin Wenkbrauwen: idem Merkbare tekenen: geen |
Hendrik Martijn treedt in Militaire Dienst
op 22 januari 1831.
Hendrik Martijn en Maria Blansjaar worden opnieuw ingeschreven bij de Maatschappij van Weldadigheid in Drenthe. Dit op eigen verzoek (zie brief Sub. Commissie Leiden)
Hendrik Martijn, geboren op 13-08-1793; plaats van herkomst: Leiden; godsdienst: herv.; aangekomen op 12-05-1837; ingeschreven in Willemsoord als kolonistenvader.
Ingeschreven als wonende op hoeve: 124 (inv.nr. 1361); 28 (inv.nr. 1361); 131 (inv.nr. 1362); 141 (inv.nr. 1362); 37 (inv.nr. 3013); 37 (inv.nr. 3014); 12 (inv.nr. 3015); 24 (inv.nr. 3015); 37 (inv.nr. 3015).
Hendrik Martijn en Maria Blansjaar worden opnieuw ingeschreven bij de Maatschappij van Weldadigheid in Drenthe. Dit op eigen verzoek (zie brief Sub. Commissie Leiden)
Hendrik Martijn, geboren op 13-08-1793; plaats van herkomst: Leiden; godsdienst: herv.; aangekomen op 12-05-1837; ingeschreven in Willemsoord als kolonistenvader.
Ingeschreven als wonende op hoeve: 124 (inv.nr. 1361); 28 (inv.nr. 1361); 131 (inv.nr. 1362); 141 (inv.nr. 1362); 37 (inv.nr. 3013); 37 (inv.nr. 3014); 12 (inv.nr. 3015); 24 (inv.nr. 3015); 37 (inv.nr. 3015).
Bijzonderheden:
Is kolonist, van de Subcom Leiden, vervanging H.Onvlee, uit de contrib.
Op aankomstdatum geplaatst in kolonie III, Willemsoord.
Op 29-03-1838 als arbeidershuisgezin naar Veenhuizen I, nr.63.
Op 18-04-1843 terug naar Willemsoord.
Gehuwd met Maria Blansjaar, geboren 24-04-1790 te Leiden en overleden op 09-01-1865.
Maria Blansjaar, geboren op 24-04-1790; plaats van herkomst: Leiden; godsdienst: herv.; aangekomen op 12-05-1837; ingeschreven in Willemsoord als kolonistenmoeder; overleden op 09-01-1865.
Ingeschreven als wonende op hoeve: 124 (inv.nr. 1361); 28 (inv.nr. 1361); 131 (inv.nr. 1362); 141 (inv.nr. 1362); 37 (inv.nr. 3013); 37 (inv.nr. 3014); 12 (inv.nr. 3015); 37 (inv.nr. 3015).
Brief
Sub. Commissie Leiden december 1836
Kolonie III Willemsoord aangekomen op 12-05-1837
tekst brief
Kopij Extract
Leijden
den 19 December 1836
9
Januari 1837 N 25 in advies
naden
21 April 1837 N 11
Wij
hebbende eer der Perm. Commissie bij
dezen te
antwoorden op hare twee
missiven de dato
9 dezer door te zenden
1 Ad missive, etc
2 Ad missive van
den dag N3a, een
bewijs van
vrijwillig vertrekken naar
de Koloniën van den voorgedragenen
kolonist H.
Martijn en dezelfs
huisvrouw Maria
Blansjaar benevens
den verlang der
staat volgens
model
A van het reglement voor de
subcommissien:
waarbij wij het volledigst
getuigenis kunnen
geven van
's mans geschiktheid
voor veld arbeid
ons verheugende
over het vertragen der vorst
herinneren wij
den P.C. aan
het dagelijks
verwacht wordende
winterweder.
Wij zien
de nadere etc. en hebben
de een
ons te vernemen.
Namens
de Leydsche subcommissie
Johannes
Tiberius Bodel Nijenhuis
Voor
Extract Conform
Secretaris
van de Permanente
Commissie
der Maatschappij van
Weldadigheid
Aan de Perm. Comm.
Der staats van
Kolonie III Willemsoord aangekomen op 12-05-1837
In 1820 kocht de Maatschappij van Weldadigheid in Steenwijkerwold in de provincie Overijssel heidevelden aan. Daar legde zij de vrije Kolonie Willemsoord aan, 14 kilometer en dus ongeveer twee uur stappen ten zuidwesten van de proefkolonie Frederiksoord. In Willemsoord kon de Maatschappij planmatig te werk gaan, omdat ze nauwelijks rekening hield met de bestaande infrastructuur van heidepaden. Er kwam een lintbebouwing van bijna honderd hoeves.
Inschrijving Hoeve 124 (12-05-1837 tot 29-03-1838) – huisje is afgebroken
Willemsoord
Amsterdamselaan
Kolonie VI Veenhuizen I, nr.63.
Op 29-03-1838 wordt het gezin als arbeidershuisgezin naar Veenhuizen I, nr. 63 overgeplaatst, dit op eigen verzoek. Zie brief hieronder.
Op 29-03-1838 wordt het gezin als arbeidershuisgezin naar Veenhuizen I, nr. 63 overgeplaatst, dit op eigen verzoek. Zie brief hieronder.
Inschrijving Veenhuizen 1e Gesticht op 29-03-1838
Brief verzoek om vrijwillig overgeplaatst te worden naar
Veenhuizen als arbeidersgezin.
Aan het begin van de
19de eeuw bestond de buurtschap Veenhuizen uit zeven hoeves en een
kerkhof. Daaromheen lagen akkers en boomgaarden, en in het rivierdal hooi- en
weilanden. Via zandwegen en paden kon de plek vanuit de nabijgelegen dorpen
worden bereikt, maar door hoogveen en natte heide was het gebied moeilijk
begaanbaar. De inwoners weidden er schapen, staken turf en verbouwden boekweit.
In 1822 kocht de
Maatschappij van Weldadigheid de buurtschap en veengronden van Veenhuizen en de
eerste kolonisten maakten de landerijen klaar voor agrarisch gebruik. Uit het
hoogveen staken ze turf en van minder venige lagen brandden ze de toplaag af,
tot aan het onderliggende zand. Vervolgens werden de percelen geploegd en zo
geschikt gemaakt als bouw- of bosland. Van alle Koloniën van Weldadigheid was
deze tweede onvrije Kolonie de meest ambitieuze, onder meer door de bouw van
drie grote gestichten.
In
1859 nam de Nederlandse rijksoverheid het gebied met zijn toentertijd 10.000
inwoners over en veranderde de Kolonie gaandeweg in een strafinrichting.
Veenhuizen werd een “gevangenisdorp” voor landlopers en bedelaars – in de
Maatschappijtijd woonden er ook wezen en weduwen – en later voor gedetineerden.
Het dorp functioneerde min of meer zelfstandig dankzij de landbouw en de vele
werkplaatsen.
Op 18-04-1843 komt het gezin terug naar
Willemsoord.
Inschrijving Hoeve 131 (18-04-1843 tot
13-03-1845)
Willemsoord
Amsterdamselaan 4
Willemsoord
Amsterdamselaan 4
Inschrijving Hoeve 141 (13-03-1845 tot 08-10-1846)
Noordwolde (Steggerda)
Westvierdeparten 3
Inschrijving Hoeve 37 (09-10-1846 tot
24-05-1862)
Willemsoord
Steenwijkerweg 198
Willemsoord
Steenwijkerweg 198
Inschrijving Hoeve oud 12 nieuw 275 (25-05-1862 tot 17-09-1864)
Willemsoord
Steenwijkerweg 189
Inschrijving Hoeve oud 24 nieuw 287 (17-09-1864 tot 18 -03-1865)
Willemsoord
Steenwijkwerweg 177
Maria Blansjaar is overleden op 09-01-1865)